Burgerschap en burgerinitiatief Leren voor iedereen

De wortels van vrijwel alle moderne ideeën over opvoeding en onderwijs reiken terug tot de achttiende eeuw, ook wel de eeuw van de Verlichting genoemd. Tolerantie, vrijheid en gelijkheid waren het parool. Er was een optimistisch geloof in de menselijke rede en in de maakbaarheid van de samenleving. Comenius pleitte voor een leven lang leren, Voltaire stelde “onderwijs is alles’’ en John Locke betoogde dat elk kind als een onbeschreven blad ter wereld komt om vervolgens gevormd te worden tot mens. Een invloedrijke buitenbeen was Jean-Jacques Rousseau, die sprak over de conflictueuze spanning tussen de natuurlijke staat van de mens en de corrumperende werking van opvoeding en maatschappij. Niettemin was de algemene idee dat mens en samenleving door opvoeding en onderwijs beter en gelukkiger zouden worden. ‘Kennis is deugd’ was daarbij het motto.

Deugdzaam burgerschap

In Nederland hadden de Verlichtingsidealen een sterk christelijke inslag. Zij kregen hun belichaming in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het Nut werd in 1784 te Edam opgericht door de doopsgezinde predikant Jan van Nieuwenhuyzen en zijn zoon Martinus, die arts was. Doelstelling was de ‘verlichting’ van ‘de gemeene’ man, oftewel de opvoeding van de ‘lagere volksklasse’ tot deugdzaam burgerschap. (1) De idee was dat na de Gouden Eeuw de natie in verval was geraakt. Er was een gevoel van crisis, het ging slecht met de economie en de armoede groeide. De maatschappelijke onderlaag was ‘bandeloos, hoererend, zuipend en onverstaanbaar’ en stond de vooruitgang van het land in de weg. Een moreel herstelprogramma was nodig om ‘Neerlands volk’ weer de oude levenskracht terug te geven. De natie werd gezien als een groot gezin, waarin alle burgers hun eigen plek hadden, of om het in modern jargon te zeggen, waarin iedereen meedoet en meetelt. Godvruchtigheid, zedigheid, reinheid, spaarzin, ijver en vlijt zouden als vanzelf zorgen voor welzijn en welvaart.

Volksontwikkeling

Naar Europees begrip was Het Nut een uniek particulier burgerinitiatief dat resulteerde in een landelijk dekkend netwerk voor volksontwikkeling. Het aantal leden groeide van 470 in 1787 tot 2331 in 1794, verdeeld over 25 plaatselijke departementen. De Nutsmensen waren afkomstig uit de gegoede burgerij met een vrijzinnig protestantse geloofsopvatting. Het Nut stichtte basisscholen en onderwijzersopleidingen (kweekscholen), organiseerde beroepsvorming en volwasseneneducatie, publiceerde schoolboeken en stichtelijke zelfhulp-lectuur in eenvoudige taal, opende bibliotheken, richtte spaarbanken en verzekeringen op en ondernam activiteiten op het gebied van gezondheidsvoorlichting, maatschappelijke zorg, de verbetering van het gevangeniswezen, reclassering, kinderbescherming en internaatsopvoeding. Rondom 1900 waren er ruim driehonderd Nutsbibliotheken. “Het gaat niet te ver om te stellen” zo schreef historicus Schneiders in zijn standaardwerk over de geschiedenis van de openbare bibliotheek “dat het Nut het Nederlandse volk heeft leren lezen.”


Het Nut bestaat nog steeds. Er zijn ongeveer 70 departementen met samen enkele duizenden leden. Tevens zijn er ruim 20 Nutsscholen voor basisonderwijs die zich kenmerken door een onafhankelijke opstelling ten opzichte van religieuze of andere levensbeschouwelijke stromingen. Voorts is er een Nutsfonds (ondergebracht bij het VSB-fonds) ten behoeve van activiteiten en projecten die gericht zijn op de deelname van alle burgers aan het maatschappelijk leven. Het voormalige Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam is één van de voorlopers van het Kohnstamm Instituut voor onderzoek naar onderwijs, opleiding, opvoeding en jeugdhulp.

Zie de website van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (www.nutalgemeen.nl).


Basisvaardigheden

In 1795 hield de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op te bestaan en werd Nederland onder de naam van Bataafse Republiek een eenheidsstaat. Er kwam een centrale regering in Den Haag. Onderwijs werd een kernpunt van beleid met als bewindspersoon een zogenoemde ‘Agent van Nationale Opvoeding.’ In opdracht van deze schreef het Nut het adviesrapport ‘Algemeene Denkbeelden over het Nationaal Onderwijs.’ (2) In die tijd telde Nederland 2 miljoen inwoners. Naar schatting kon toen 68% van de volwassen bevolking (75% van de mannen en 60% van de vrouwen) lezen en schrijven. (Internationaal stond Nederland daarmee overigens aan de top en scoorde alleen Zweden beter.) (3) In het Nutsrapport werd gepleit voor gratis algemeen lager onderwijs op kosten van de staat zodat het voor iedereen toegankelijk werd. Elke bewoner van Nederland diende opgeleid te worden tot “zodanige kundigheden en vereischten, welken van alle Burgers, zonder onderscheid, kunnen worden gevorderd.” Dit betekende dat iedereen de “noodzaaklijkste regelen der Taal, het Leezen, Schrijven, Rekenen, de algemeene begrippen van Godsdienst en van de Staatsregeling” moest leren kennen. (4) Het waren de basisvaardigheden die nodig waren voor deugdzaam burgerschap, met taal “om elkaar te verstaan en elkaar deelgenoot te kunnen maken van gedachten”, en rekenen om de ”eigenen zaaken te kunnen regelen”. Dit omwille van het eigen individuele geluk en om het algemene volksgeluk.

Beschavingsoffensief

Het Nut zou tot ver in de negentiende eeuw de grote gangmaker zijn van de grootschalige onderwijsvernieuwing die zich in Nederland voltrok. Hoewel het Nut de onderste lagen van de samenleving niet wist te bereiken, gaf het de aanzet voor een onomkeerbaar proces van democratisering en emancipatie. Het zorgde voor meer kansengelijkheid en bevorderde daarmee de maatschappelijke stijging van mensen van eenvoudige komaf. Vooral de bovenlaag van de volksklasse, de kleine burgerij en de geschoolde handwerklieden, zou van het Nutswerk hebben geprofiteerd. Maatschappijhistorici hebben de Nutsbeweging geafficheerd als een burgerlijk beschavingsoffensief. (5) De gegoede burgerij poogde haar eigen waarden en normen op te leggen aan de ‘disfunctionele’ maatschappelijke onderlaag met de bedoeling deze tot nuttige en productieve burgers te disciplineren. Het sociaal engagement was groot, maar wel met vergaande moralistische bevoogding. De burgerschapsidealen van het Nut worden overigens nog altijd gekoesterd. Voortdurend wordt tegenwoordig geschermd met termen als zelfredzaamheid, participatie, volwaardig functioneren, actief burgerschap, sociale inclusie en maatschappelijke cohesie. De tijden zijn dan wel veranderd, maar in principe gaat het om precies dezelfde zaken die meer dan 200 jaren geleden door het Nut werden voorgestaan.

Strijd tegen laaggeletterdheid

In het onderwijsadvies van het Nut in 1796 werd de basis gelegd voor het moderne Nederlandse onderwijsbestel met daarin een kerntaak voor de overheid. Het was echter ook het beginpunt van de schoolstrijd die pas in 1917 definitief werd beslecht met de gelijkstelling van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs. Door de oprukkende Verzuiling en de opkomst van de Sociale Kwestie (het arbeidersvraagstuk ten gevolge van de industrialisering) zou het vrijzinnig-liberale Nut steeds meer aan invloed verliezen. Veel van de initiatieven van het Nut werden evenwel overgenomen door orthodox-protestantse, rooms-katholieke en socialistische organisaties. Bovendien werd het Nutswerk vaak verheven tot landelijk en gemeentelijk beleid en kreeg het overheidsfinanciering. Mede dankzij het Nut heeft Nederland één van de beste onderwijsstelsels ter wereld gekregen, en woont het merendeel van de Nederlanders op loopafstand van een bibliotheekvestiging. Het percentage ongeletterde burgers is sinds 1800 drastisch afgenomen, maar nog altijd hebben naar schatting 2,5 miljoen volwassenen moeite met lezen en schrijven. Wat de strijd tegen laaggeletterdheid betreft, is het werk van het Nut nog altijd niet voltooid.

© volwassenenleren.nl (2020)

Thomas Bersee is zelfstandig adviseur volwasseneneducatie. Hij was werkzaam bij Cinop, Cubiss en Probiblio.

Noten

  1. Nijenhuis (1981) p. 11 – 16; Mijnhardt & Wichers (1984) p. 7 – 19; Schneiders (1990) p. 27 – 31; Helsloot (1993) p. 7 – 14; Dalhuisen e.a. (2005) p. 24 – 31; Van der Linde (2016) p. 103 – 108

  2. Mijnhardt & Wichers (1984) p. 21; Helsloot (1993) p. 66; Kloek & Mijnhardt (2010) p. 287; Los (2005) p. 322; De Rooy (2018) p. 76

  3. Helsloot (1993) p. 68: Alfabetisme in Europese landen in percentages: Zweden 90%, Nederland 68%, Engeland 53%, Denemarken 50%, België 49%, Duitsland 48% en Frankrijk 43%. Deze percentages zijn afkomstig uit Hans Knippenberg Deelname aan het lager onderwijs in Nederland gedurende de negentiende eeuw : een analyse van de landelijke ontwikkeling en van de regionale verschillen. Amsterdam 1986. De percentages zijn verkregen door historisch archiefonderzoek van huwelijks- geboorte- en overlijdensakten (het kunnen zetten van een handtekening) en van gegevens over scholingsdeelname. De regionale verschillen zouden onder meer te maken hebben met dat de protestantse gebieden beter ontwikkeld waren dan de katholieke gebieden.

  4. Kloek & Mijnhardt (2001) p. 287; Los (2005) p. 322

  5. Dalhuisen e.a. (2005) p. 48 – 49; Kruithof in: Bakker, Dekker & Janssens, (2006) p. 69 – 79; Bakker, Noordman & Rietveld-van Wingerden (2010) p. 197 – 260

Referenties

Bakker, N., Janssens, A. & Dekker, R. (2006). Tot burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw. Hilversum: Uitgeverij Verloren.

Bakker, N., Noordman, J. & Rietveld-van Wingerden, M. (2010). Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk 1500 – 2000. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Bank, J. & Van Buuren, M. (2000). 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Dalhuisen, Leo e.a. (2005). Van kind tot burger. Volksopvoeding in Nederland (1780 – 1920). Examenkatern VWO. Baarn: Nijgh Versluys.

De Rooy, P. (2018). Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland. Amsterdam: Wereldbibliotheek.

Helsloot, P.N. m.m.v. N.L. Dodde (1993). Martinus Nieuwenhuyzen. 1759 – 1793. Pionier van onderwijs en volksontwikkeling. Amsterdam.

Kruithof, Bernard (2006). “Godsvrucht en goede zeden bevorderen. Het burgerlijk beschavingsoffensief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen”, in: Bakker, N., Janssens, A. & Dekker, R. (2006). Tot burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw. Hilversum: Uitgeverij Verloren.

Los, W. (2005). Opvoeding tot mens en burger. Pedagogiek als cultuurkritiek in Nederland in de 18e eeuw. Hilversum: Uitgeverij Verloren.

Mijnhardt, W.W. & Wichers, A.J. (red.) (1984). Om het Algemeen Volksgeluk. Twee eeuwen particulier initiatief 1784 – 1984. Gedenkboek ter gelegenheid van het tweehonderdjarig g bestaan van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Edam: Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.

Mijnhardt, W. & Kloek , J. (2001). 1800. Blauwdrukken voor een samenleving. Nederlandse cultuur in Europese context. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Nijenhuis, Herman (1981). Volksopvoeding tussen elite en massa. Een geschiedenis van volwasseneneducatie in Nederland. Meppel: Boom.

Schneiders, Paul (1990). Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag: NBLC.

Van der Linde, M. (2016). Geschiedenis sociaal werk in Nederland. Basisboek. Amsterdam: Uitgeverij SWP.